Non-Selectie

Column Maart 2019

We selecteren op gewenste eigenschappen om in onze fokkerij vooruit te komen. Maar zelfs de betere fokdieren zijn nog niet volmaakt. Ook de niet-gewenste eigenschappen blijven daardoor een rol spelen.

   Zo’n 20 à 25 jaar geleden is het Lineair Score Formulier in het leven geroepen. Een goed instrument om op grote schaal individuele dieren uniform te beoordelen. Deze gegevens kunnen vervolgens gebruikt worden om o.a. een beeld te krijgen van de verervingskracht van de verschillende hengsten. De kenmerken waarop geselecteerd wordt zijn door de jaren heen al enkele malen lichtjes aangepast en bijgeschaafd. Het formulier is indertijd wat ingekort, sommige kenmerken zijn samengevoegd en weer andere, nieuwe criteria zijn erbij gekomen.

   Zo moet dat ook, want door de tijd heen schuift het fokdoel als het goed is wat op. De markt veranderd en kennis ontwikkeld zich, hetgeen weer tot nieuwe inzichten leidt. De wereld om ons heen draait nu eenmaal door. Zaak dus om de selectiecriteria met enige regelmaat kritisch tegen het licht te houden.

   Feit is dat het heel gericht selecteren op enkele eigenschappen best wel snel effect sorteert. In het “keuringstijdperk” van de jaren ‘90 / 2000, waarin de ‘stermerrie met het volle papier’ leidraad was, is het type van ons Friese paard enorm gemoderniseerd. Een toename in stokmaat, hoger op de benen, meer rek in de body en lichter in de massa. De ouderwetse, kortbenige types zijn grotendeels verdwenen. Deze ontwikkeling is opgevolgd door een fase waarin, met name vanaf het laatste decennium, het gebruik / de sport gelukkig steeds meer aandacht krijgt. Dankzij prachtige initiatieven als het Alrako Dressuurkampioenschap, Pavo Fryso Bokaal, de Friesian Talent Cup, invoering Kroonpredikaat, Indoor Sportcompetities etc. etc. zijn inmiddels ook op het vlak van de gebruikscapaciteiten van het Friese paard flinke stappen gezet. Geweldig om te zien hoe marktontwikkelingen door de fokkers worden opgepikt en in resultaat omgezet.

   Maar tegelijk met de vooruitgang, moeten we altijd waken voor stapjes achteruit. Het gericht selecteren op enkele wenselijke kenmerken, gaat namelijk hand in hand met het NIET meer selecteren op een paar andere kenmerken. De dieren met de meest wenselijke eigenschappen zijn helaas niet volmaakt. En dus erven hun minder gunstige eigenschappen ook mee over. De techniek is nog niet zover dat we alleen de stukjes DNA die we nodig hebben eruit kunnen knippen. We fokken nog altijd met het gehéle individu. De niet wenselijke eigenschappen sluipen vaak, buiten de focus van het fokdoel om, jarenlang op de achtergrond mee, totdat ze zich opeens weer (in negatieve zin) openbaren. Zo zijn er enkele zaken die (mij) de afgelopen jaren opvallen.

   Om te beginnen met het meest actuele selectiekenmerk: de stand van het achterbeen / de hoek in het spronggewricht. Het is de jury opgevallen dat er in toenemende mate paarden op de keuring verschijnen met een zgn. “krom achterbeen”. Zeer waarschijnlijk zijn er enkele populaire hengsten die deze eigenschap ongewild hebben meegebracht, of worden de paarden met een krom achterbeen positief beoordeeld in bijvoorbeeld beweging. De jury heeft in ieder geval aangekondigd vanaf dit seizoen alerter te keuren op de hoek in het spronggewricht. Overigens kun je je afvragen wat het probleem is van een sabelbenig, danwel steil achterbeen. Allereerst dient een paard met dat achterbeen functioneel en krachtig te kunnen bewegen. Zolang er dan verder geen sprake is van beengebreken (en met name de kwaliteit van het spronggewricht), is er naar mijn mening weinig aan de hand.

   Een ander kenmerk dat ik regelmatig voorbij zie komen is een kleine / korte mondspleet. Dit kan een nadelige invloed hebben op de ligging en inwerking van het bit. Bij paarden met een lange / diepe mondspleet is er meer ruimte voor een goede ligging van het bit. Samen met de nek (“de nek is het gaspedaal” om oud-inspecteur wijlen Piet de Boer te citeren) vormt de mond de basis van het principe van aanleuning. En ongeacht welke discipline we willen beoefenen; de training begint met aanleuning. Het paard kan nóg zo veel talent hebben, maar met een moeilijke mond wordt het toch een lastig verhaal.

   Ander praktijkvoorbeeld: de lengte van de oren. In het KFPS-Fokdoel staat keurig omschreven: “de kleine attente oortjes neigen licht naar elkaar”. En inderdaad, het bewijs wordt geleverd op vele prachtige vooraanzicht-foto’s van onze nationale trots Jasper 366. Zo hoort het! Toch zijn het jaarrond niet alleen maar Jasper-oortjes die ik voorbij zie komen. Bij het toiletteren heb ik met enige regelmaat het idee dat ik een muilezel aan het opscheren ben, zulke flappers staan er soms op! Hoewel niemand bewust op grote oren zal fokken, sluipt zoiets er gaandeweg blijkbaar toch in.

   Stekelharigheid, nog zo’n dingetje. De wit-factor zit van oudsher in onze populatie en dat hebben we met z’n allen geaccepteerd. Maar afgezien van de toegestane aftekeningen aan o.a. het hoofd, zie ik ook de nodige paarden die stekelharig zijn op het lichaam. Waarschijnlijk zijn de werkelijke wit-factorcijfers iets hoger dan die nu bij het stamboek bekend zijn. Maar hoe gaan we daar op selecteren? Moet een topkwaliteit paard worden afgewezen omwille van een paar witte haren? Lastige discussie, zowel voor stamboek als voor fokkers.

   De fokkerij is de afgelopen 20 jaar hard vooruit gegaan. Er zijn prachtige stappen gezet in de modernisering en sportaanleg van ons Friese paard. Nieuwe uitdagingen dienen zich alweer aan. We moeten waakzaam zijn dat er in onze focus op vooruitgang niet via de achterdeur foutjes binnensluipen waar we niet op zitten te wachten. Het KFPS maakt in maart een rondje door het land om input van de leden te krijgen voor het meerjarenbeleidsplan; een mooie gelegenheid om met elkaar over deze fokkerijonderwerpen te discussiëren!

Ga terug